• wit·te·broods·we·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord - wittebroodsweken
verkleinwoord - -

de wittebroodswekenmv

  1. eerste weken na de voltrekking van een huwelijk
    • Zij brachten heel traditioneel hun wittebroodsweken in Niagara door. 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]