• in·we·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inweken
weekte in
ingeweekt
zwak -t volledig

inweken [1]

  1. onovergankelijk in een vloeistof liggen om week te worden
  2. overgankelijk in een vloeistof leggen om het week te maken
vervoeging van
inwijken

inweken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inwijken
    • ...dat wij inweken. 
    • ...dat jullie inweken. 
    • ...dat zij inweken. 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]