inwijken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inwijken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inwijken			in te wijken
	toekomend		zullen inwijken in zullen wijken			te zullen inwijken in te zullen wijken
voltooid	tegenwoordig		zijn ingeweken			te zijn ingeweken
	toekomend		ingeweken zullen zijn			ingeweken te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inwijkend		ingeweken			ev. wijk in	mv. verouderd wijkt in	wijke in (bijzin) inwijke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wijk in	wijkt in	wijkt in	wijkt in	wijkt in	wijken in	wijken in	wijken in
verleden (o.v.t.)	week in	week in	week in	week in	week in	weken in	weken in	weken in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inwijken	zult/zal inwijken	zult/zal inwijken	zult inwijken	zal inwijken	zullen inwijken	zullen inwijken	zullen inwijken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inwijken	zou inwijken	zou(dt) inwijken	zoudt inwijken	zou inwijken	zouden inwijken	zouden inwijken	zouden inwijken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inwijk	inwijkt	inwijkt	inwijkt	inwijkt	inwijken	inwijken	inwijken
verleden (o.v.t.)	inweek	inweek	inweek	inweek	inweek	inweken	inweken	inweken
toekomend (o.t.t.t.)	zal inwijken in zal wijken	zult/zal inwijken in zult/zal wijken	zult/zal inwijken in zult/zal wijken	zult inwijken in zult wijken	zal inwijken in zal wijken	zullen inwijken in zullen wijken	zullen inwijken in zullen wijken	zullen inwijken in zullen wijken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inwijken in zou wijken	zou inwijken in zou wijken	zou(dt) inwijken in zou(dt) wijken	zoudt inwijken in zoudt wijken	zou inwijken in zou wijken	zouden inwijken in zouden wijken	zouden inwijken in zouden wijken	zouden inwijken in zouden wijken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeweken	bent ingeweken	bent/is ingeweken	zijt ingeweken	is ingeweken	zijn ingeweken	zijn ingeweken	zijn ingeweken
verleden (v.v.t.)	was ingeweken	was ingeweken	was ingeweken	waart ingeweken	was ingeweken	waren ingeweken	waren ingeweken	waren ingeweken
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeweken zijn	zal/zult ingeweken zijn	zult/zal ingeweken zijn	zult ingeweken zijn	zal ingeweken zijn	zullen ingeweken zijn	zullen ingeweken zijn	zullen ingeweken zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeweken zijn	zou ingeweken zijn	zou/zoudt ingeweken zijn	zoudt ingeweken zijn	zou ingeweken zijn	zouden ingeweken zijn	zouden ingeweken zijn	zouden ingeweken zijn