Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • los·we·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

losweken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losweken
weekte los
losgeweekt
zwak -t volledig
  1. door weken in water of ander oplosmiddel niet meer verbonden zijn met iets anders
  2. (figuurlijk) op een actieve manier losmaken van iets of iemand anders
    • De curator kan ook een heel groepje mensen losweken van Imtech. Dat groepje gaat dan meerdere projecten afmaken als een soort minidoorstart. Het risico is wel dat de beste werknemers één voor één een andere baan vinden en het werk alsnog niet netjes afkomt.[1] 
  3. (figuurlijk) zich op een actieve manier losmaken van iets of iemand anders
    • Het bedrijf is een “zuiver” product van de Duitse Mittelstand dat zich toelegt op de productie van industriële drukpersen, o.a. in het domein van levensmiddelenverpakkingen en van bankbiljetten. Innovatie staat centraal in deze meer dan honderd jaar oude drukpersfabrikant die zich heeft kunnen losweken van de kwijnende media drukactiviteit om zich vervolgens te heroriënteren op bedrijfstakken met een sterk groeipotentieel, zoals de verpakkingssector. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Carola HoutekamerAnne Dohmen 11 augustus 2015
  2. De Standaard 27/02/2017 door Wle
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be