Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·kop·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontkoppelen
ontkoppelde
ontkoppeld
zwak -d volledig

Werkwoord

ontkoppelen

  1. overgankelijk een koppeling verbreken
    • De wagon werd ontkoppeld van de locomotief. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be