• kop·pe·len
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan iets verbinden’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koppelen
koppelde
gekoppeld
zwak -d volledig
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]