Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kop·pel·baas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koppelbaas koppelbazen
verkleinwoord koppelbaasje koppelbaasjes

Zelfstandig naamwoord

de koppelbaasm

  1. (beroep) vaak malafide persoon die werknemers aanneemt om ze aan andere bedrijven, die een tekort aan arbeidskrachten hebben, te verhuren waarbij het afdragen van loonbelasting of sociale premies nogal eens achterwege blijft
    • 2008: De koppelbaas is terug [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen