voteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voteren | te voteren | ||||||||
toekomend | zullen voteren | te zullen voteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevoteerd | te hebben gevoteerd | ||||||||
toekomend | gevoteerd zullen hebben | gevoteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
voterend | gevoteerd | ev. voteer |
mv. verouderd voteert |
votere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | voteer | voteert | voteert | voteert | voteert | voteren | voteren | voteren | |||
verleden (o.v.t.) | voteerde | voteerde | voteerde | voteerde | voteerde | voteerden | voteerden | voteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voteren | zult/zal voteren | zult/zal voteren | zult voteren | zal voteren | zullen voteren | zullen voteren | zullen voteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voteren | zou voteren | zou(dt) voteren | zoudt voteren | zou voteren | zouden voteren | zouden voteren | zouden voteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevoteerd | hebt gevoteerd | hebt/heeft gevoteerd | hebt gevoteerd | heeft gevoteerd | hebben gevoteerd | hebben gevoteerd | hebben gevoteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevoteerd | had gevoteerd | had gevoteerd | hadt gevoteerd | had gevoteerd | hadden gevoteerd | hadden gevoteerd | hadden gevoteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevoteerd hebben | zal/zult gevoteerd hebben | zult/zal gevoteerd hebben | zult gevoteerd hebben | zal gevoteerd hebben | zullen gevoteerd hebben | zullen gevoteerd hebben | zullen gevoteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevoteerd hebben | zou gevoteerd hebben | zou/zoudt gevoteerd hebben | zoudt gevoteerd hebben | zou gevoteerd hebben | zouden gevoteerd hebben | zouden gevoteerd hebben | zouden gevoteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevoteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevoteerd | er is gevoteerd | |||||||||
verleden | er werd gevoteerd | er was gevoteerd | |||||||||
toekomend | er zal gevoteerd worden | er zal gevoteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevoteerd worden | er zou gevoteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevoteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevoteerd worden | gevoteerd te worden | ||||||||
toekomend | gevoteerd zullen worden | gevoteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevoteerd zijn | gevoteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevoteerd zullen zijn | gevoteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevoteerd | wordt gevoteerd | wordt gevoteerd | wordt gevoteerd | wordt gevoteerd | worden gevoteerd | worden gevoteerd | worden gevoteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevoteerd | werd gevoteerd | werd gevoteerd | werdt gevoteerd | werd gevoteerd | werden gevoteerd | werden gevoteerd | werden gevoteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevoteerd worden | zult gevoteerd worden | zult gevoteerd worden | zult gevoteerd worden | zal gevoteerd worden | zullen gevoteerd worden | zullen gevoteerd worden | zullen gevoteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevoteerd worden | zou gevoteerd worden | zou/zoudt gevoteerd worden | zoudt gevoteerd worden | zou gevoteerd worden | zouden gevoteerd worden | zouden gevoteerd worden | zouden gevoteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevoteerd | bent gevoteerd | bent/is gevoteerd | zijt gevoteerd | is gevoteerd | zijn gevoteerd | zijn gevoteerd | zijn gevoteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevoteerd | was gevoteerd | was gevoteerd | waart gevoteerd | was gevoteerd | waren gevoteerd | waren gevoteerd | waren gevoteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevoteerd zijn | zult gevoteerd zijn | zult gevoteerd zijn | zult gevoteerd zijn | zal gevoteerd zijn | zullen gevoteerd zijn | zullen gevoteerd zijn | zullen gevoteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevoteerd zijn | zou gevoteerd zijn | zou/zoudt gevoteerd zijn | zoudt gevoteerd zijn | zou gevoteerd zijn | zouden gevoteerd zijn | zouden gevoteerd zijn | zouden gevoteerd zijn |