voteren
- vo·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stemmen’ voor het eerst aangetroffen in 1685 [1]
- afgeleid van het Franse voter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voteren |
voteerde |
gevoteerd |
zwak -d | volledig |
voteren [4]
- overgankelijk stemmen, bij stemming toestaan
- Het woord voteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voteren" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "voteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ voteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be