voortjakkeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voortjakkeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voortjakkeren | voort te jakkeren | ||||||
toekomend | zullen voortjakkeren voort zullen jakkeren |
te zullen voortjakkeren voort te zullen jakkeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voortgejakkerd | te hebben voortgejakkerd | ||||||
toekomend | voortgejakkerd zullen hebben | voortgejakkerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voortjakkerend | voortgejakkerd | ev. jakker voort |
mv. verouderd jakkert voort |
jakkere voort (bijzin) voortjakkere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | jakker voort | jakkert voort | jakkert voort | jakkert voort | jakkert voort | jakkeren voort | jakkeren voort | jakkeren voort | |
verleden (o.v.t.) | jakkerde voort | jakkerde voort | jakkerde voort | jakkerde voort | jakkerde voort | jakkerden voort | jakkerden voort | jakkerden voort | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortjakkeren | zult/zal voortjakkeren | zult/zal voortjakkeren | zult voortjakkeren | zal voortjakkeren | zullen voortjakkeren | zullen voortjakkeren | zullen voortjakkeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortjakkeren | zou voortjakkeren | zou(dt) voortjakkeren | zoudt voortjakkeren | zou voortjakkeren | zouden voortjakkeren | zouden voortjakkeren | zouden voortjakkeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voortjakker | voortjakkert | voortjakkert | voortjakkert | voortjakkert | voortjakkeren | voortjakkeren | voortjakkeren | |
verleden (o.v.t.) | voortjakkerde | voortjakkerde | voortjakkerde | voortjakkerde | voortjakkerde | voortjakkerden | voortjakkerden | voortjakkerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortjakkeren voort zal jakkeren |
zult/zal voortjakkeren voort zult/zal jakkeren |
zult/zal voortjakkeren voort zult/zal jakkeren |
zult voortjakkeren voort zult jakkeren |
zal voortjakkeren voort zal jakkeren |
zullen voortjakkeren voort zullen jakkeren |
zullen voortjakkeren voort zullen jakkeren |
zullen voortjakkeren voort zullen jakkeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortjakkeren voort zou jakkeren |
zou voortjakkeren voort zou jakkeren |
zou(dt) voortjakkeren voort zou(dt) jakkeren |
zoudt voortjakkeren voort zoudt jakkeren |
zou voortjakkeren voort zou jakkeren |
zouden voortjakkeren voort zouden jakkeren |
zouden voortjakkeren voort zouden jakkeren |
zouden voortjakkeren voort zouden jakkeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voortgejakkerd | hebt voortgejakkerd | hebt/heeft voortgejakkerd | hebt voortgejakkerd | heeft voortgejakkerd | hebben voortgejakkerd | hebben voortgejakkerd | hebben voortgejakkerd | |
verleden (v.v.t.) | had voortgejakkerd | had voortgejakkerd | had voortgejakkerd | hadt voortgejakkerd | had voortgejakkerd | hadden voortgejakkerd | hadden voortgejakkerd | hadden voortgejakkerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voortgejakkerd hebben | zal/zult voortgejakkerd hebben | zult/zal voortgejakkerd hebben | zult voortgejakkerd hebben | zal voortgejakkerd hebben | zullen voortgejakkerd hebben | zullen voortgejakkerd hebben | zullen voortgejakkerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voortgejakkerd hebben | zou voortgejakkerd hebben | zou/zoudt voortgejakkerd hebben | zoudt voortgejakkerd hebben | zou voortgejakkerd hebben | zouden voortgejakkerd hebben | zouden voortgejakkerd hebben | zouden voortgejakkerd hebben |