volmacht
- vol·macht
- In de betekenis van ‘lastgeving’ voor het eerst aangetroffen in 1372 [1]
- samenstelling van vol en macht ; Middelnederlands volle macht, letterlijk ‘de volledige macht’, vaste verbindung beïnvloed door Duits Vollmacht, leenvertaling van middeleeuws Latijn plenipotentia ‘volmacht’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volmacht | volmachten |
verkleinwoord | - | - |
- (juridisch) wilsverklaring waarbij iemand de bevoegdheid aan een ander verleent om in zijn naam bepaalde rechtshandelingen te verrichten
- (juridisch) akte waarin een volmacht is vastgelegd; volmachtbrief
- (België; in het meervoud) bijzondere machten die door de volksvertegenwoordiging aan de regering worden toegekend om besluiten te nemen
- [2] volmachtbrief
1. rechtsbevoegdheid om namens een ander te handelen
- Het woord volmacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volmacht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "volmacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ volmacht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be