volgieten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van volgieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | volgieten | vol te gieten | ||||||||
toekomend | zullen volgieten vol zullen gieten |
te zullen volgieten vol te zullen gieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben volgegoten | te hebben volgegoten | ||||||||
toekomend | volgegoten zullen hebben | volgegoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
volgietend | volgegoten | ev. giet vol |
mv. verouderd giet vol |
giete vol (bijzin) volgiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | giet vol | giet vol | giet vol | giet vol | giet vol | gieten vol | gieten vol | gieten vol | |||
verleden (o.v.t.) | goot vol | goot vol | goot vol | goot vol | goot vol | goten vol | goten vol | goten vol | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal volgieten | zult/zal volgieten | zult/zal volgieten | zult volgieten | zal volgieten | zullen volgieten | zullen volgieten | zullen volgieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou volgieten | zou volgieten | zou(dt) volgieten | zoudt volgieten | zou volgieten | zouden volgieten | zouden volgieten | zouden volgieten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | volgiet | volgiet | volgiet | volgiet | volgiet | volgieten | volgieten | volgieten | |||
verleden (o.v.t.) | volgoot | volgoot | volgoot | volgoot | volgoot | volgoten | volgoten | volgoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal volgieten vol zal gieten |
zult/zal volgieten vol zult/zal gieten |
zult/zal volgieten vol zult/zal gieten |
zult volgieten vol zult gieten |
zal volgieten vol zal gieten |
zullen volgieten vol zullen gieten |
zullen volgieten vol zullen gieten |
zullen volgieten vol zullen gieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou volgieten vol zou gieten |
zou volgieten vol zou gieten |
zou(dt) volgieten vol zou(dt) gieten |
zoudt volgieten vol zoudt gieten |
zou volgieten vol zou gieten |
zouden volgieten vol zouden gieten |
zouden volgieten vol zouden gieten |
zouden volgieten vol zouden gieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb volgegoten | hebt volgegoten | hebt/heeft volgegoten | hebt volgegoten | heeft volgegoten | hebben volgegoten | hebben volgegoten | hebben volgegoten | |||
verleden (v.v.t.) | had volgegoten | had volgegoten | had volgegoten | hadt volgegoten | had volgegoten | hadden volgegoten | hadden volgegoten | hadden volgegoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal volgegoten hebben | zal/zult volgegoten hebben | zult/zal volgegoten hebben | zult volgegoten hebben | zal volgegoten hebben | zullen volgegoten hebben | zullen volgegoten hebben | zullen volgegoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou volgegoten hebben | zou volgegoten hebben | zou/zoudt volgegoten hebben | zoudt volgegoten hebben | zou volgegoten hebben | zouden volgegoten hebben | zouden volgegoten hebben | zouden volgegoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm volgegoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt volgegoten | er is volgegoten | |||||||||
verleden | er werd volgegoten | er was volgegoten | |||||||||
toekomend | er zal volgegoten worden | er zal volgegoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou volgegoten worden | er zou volgegoten zijn | |||||||||
lijdende vorm volgegoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | volgegoten worden | volgegoten te worden | ||||||||
toekomend | volgegoten zullen worden | volgegoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | volgegoten zijn | volgegoten te zijn | ||||||||
toekomend | volgegoten zullen zijn | volgegoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word volgegoten | wordt volgegoten | wordt volgegoten | wordt volgegoten | wordt volgegoten | worden volgegoten | worden volgegoten | worden volgegoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd volgegoten | werd volgegoten | werd volgegoten | werdt volgegoten | werd volgegoten | werden volgegoten | werden volgegoten | werden volgegoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal volgegoten worden | zult volgegoten worden | zult volgegoten worden | zult volgegoten worden | zal volgegoten worden | zullen volgegoten worden | zullen volgegoten worden | zullen volgegoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou volgegoten worden | zou volgegoten worden | zou/zoudt volgegoten worden | zoudt volgegoten worden | zou volgegoten worden | zouden volgegoten worden | zouden volgegoten worden | zouden volgegoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben volgegoten | bent volgegoten | bent/is volgegoten | zijt volgegoten | is volgegoten | zijn volgegoten | zijn volgegoten | zijn volgegoten | |||
verleden (v.v.t.) | was volgegoten | was volgegoten | was volgegoten | waart volgegoten | was volgegoten | waren volgegoten | waren volgegoten | waren volgegoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal volgegoten zijn | zult volgegoten zijn | zult volgegoten zijn | zult volgegoten zijn | zal volgegoten zijn | zullen volgegoten zijn | zullen volgegoten zijn | zullen volgegoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou volgegoten zijn | zou volgegoten zijn | zou/zoudt volgegoten zijn | zoudt volgegoten zijn | zou volgegoten zijn | zouden volgegoten zijn | zouden volgegoten zijn | zouden volgegoten zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich volgieten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | giet me vol (bijzin) me volgiet |
wij, we | gieten ons vol (bijzin) ons volgieten |
ik | goot me vol (bijzin) me volgoot |
wij, we | goten ons vol (bijzin) ons volgoten |
ik | zal me volgieten | wij, we | zullen ons volgieten |
2 | jij, je | giet je vol (bijzin) je volgiet |
jullie | gieten je vol (bijzin) je volgieten |
jij, je | goot je vol (bijzin) je volgoot |
jullie | goten je vol (bijzin) je volgoten |
jij, je | zal, zult je volgieten | jullie | zullen je volgieten |
u | giet zich/u vol (bijzin) zich/u volgiet |
u | giet zich/u vol (bijzin) zich/u volgiet |
u | goot zich/u vol (bijzin) zich/u volgoot |
u | goot zich/u vol (bijzin) zich/u volgoot |
u | zult zich/u volgieten | u | zult zich/u volgieten | |
gij, ge | giet u vol (bijzin) u volgiet |
gij, ge, gijlieden |
giet u vol (bijzin) u volgiet |
gij, ge | goot u vol (bijzin) u volgoot |
gij, ge, gijlieden |
goot u vol (bijzin) u volgoot |
gij, ge | zult u volgieten | gij, ge gijlieden |
zult u volgieten | |
3 | hij, zij, het | giet zich vol (bijzin) zich volgiet |
zij, ze | gieten zich vol (bijzin) zich volgieten |
hij, zij, het | goot zich vol (bijzin) zich volgoot |
zij, ze | goten zich vol (bijzin) zich volgoten |
hij, zij, het | zal zich volgieten | zij, ze | zullen zich volgieten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich volgietend | zich volgegoten hebben | giet u/je vol, giet je vol | giete zich vol (bijzin) zich volgiete |