• vo·lant
enkelvoud meervoud
naamwoord volant volants
verkleinwoord - -

de volantm

  1. (sport) pluimbal zoals gebruikt bij badminton [2]
  2. strook op een japon, aan kleden e.d [3]
71 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[4]


volant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van voler
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   volant volants
  vrouwelijk   volante volantes
  1. vliegend
  2. mobiel, verplaatsbaar
  3. (medisch) (v.e. aandoening) zich snel ontwikkelend

volant m

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  le         les      
  1. stuur
  2. (luchtvaart), (techniek) vliegwiel
  3. (techniek) spanwijdte
  4. (badminton) pluimbal, shuttle [1], volant [1]
  5. (financieel) chequestrook
  6. (techniek) onrust [3]