• vlie·gend
stellend
onverbogen vliegend
verbogen vliegende
partitief vliegends

vliegend [1]

  1. zich in de lucht voortbewegend
  • Een vliegende vogel heeft altijd meer dan een zittende
iemand die veel buitenkomt krijgt altijd meer dan iemand die thuis blijft zitten
  • met vliegende vaart
met grote spoed
 Ze maakte 's ochtends schoon in het hotel in Kramfors, ging dan met de bus naar huis en deed de afwas in de lunchbarakken van de arbeiders bij de brugfundering en haastte zich daarna naar hem toe om het eten op tafel te zetten, alles in vliegende vaart en altijd met hetzelfde stralende humeur.[2]
vervoeging van: vliegen
verbogen vorm: vliegende

vliegend

  1. onvoltooid deelwoord van vliegen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be