Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlug
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snel’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • Afgeleid van vliegen. [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vlug vlugger vlugst
verbogen vlugge vluggere vlugste
partitief vlugs vluggers -

Bijvoeglijk naamwoord

vlug

  1. met hoge snelheid
    • Hij was niet de vlugste deelnemer en daardoor verloor hij. 
     Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

vlug

  1. met hoge snelheid, in korte tijd
    • Hij ging vlug naar boven. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen