versmoren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van versmoren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | versmoren | te versmoren | ||||||||
toekomend | zullen versmoren | te zullen versmoren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben versmoord | te hebben versmoord | ||||||||
toekomend | versmoord zullen hebben | versmoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
versmorend | versmoord | ev. versmoor |
mv. verouderd versmoort |
versmore | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | versmoor | versmoort | versmoort | versmoort | versmoort | versmoren | versmoren | versmoren | |||
verleden (o.v.t.) | versmoorde | versmoorde | versmoorde | versmoorde | versmoorde | versmoorden | versmoorden | versmoorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal versmoren | zult/zal versmoren | zult/zal versmoren | zult versmoren | zal versmoren | zullen versmoren | zullen versmoren | zullen versmoren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou versmoren | zou versmoren | zou(dt) versmoren | zoudt versmoren | zou versmoren | zouden versmoren | zouden versmoren | zouden versmoren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb versmoord | hebt versmoord | hebt/heeft versmoord | hebt versmoord | heeft versmoord | hebben versmoord | hebben versmoord | hebben versmoord | |||
verleden (v.v.t.) | had versmoord | had versmoord | had versmoord | hadt versmoord | had versmoord | hadden versmoord | hadden versmoord | hadden versmoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal versmoord hebben | zal/zult versmoord hebben | zult/zal versmoord hebben | zult versmoord hebben | zal versmoord hebben | zullen versmoord hebben | zullen versmoord hebben | zullen versmoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou versmoord hebben | zou versmoord hebben | zou/zoudt versmoord hebben | zoudt versmoord hebben | zou versmoord hebben | zouden versmoord hebben | zouden versmoord hebben | zouden versmoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm versmoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt versmoord | er is versmoord | |||||||||
verleden | er werd versmoord | er was versmoord | |||||||||
toekomend | er zal versmoord worden | er zal versmoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou versmoord worden | er zou versmoord zijn | |||||||||
lijdende vorm versmoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | versmoord worden | versmoord te worden | ||||||||
toekomend | versmoord zullen worden | versmoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | versmoord zijn | versmoord te zijn | ||||||||
toekomend | versmoord zullen zijn | versmoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word versmoord | wordt versmoord | wordt versmoord | wordt versmoord | wordt versmoord | worden versmoord | worden versmoord | worden versmoord | |||
verleden (o.v.t.) | werd versmoord | werd versmoord | werd versmoord | werdt versmoord | werd versmoord | werden versmoord | werden versmoord | werden versmoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal versmoord worden | zult versmoord worden | zult versmoord worden | zult versmoord worden | zal versmoord worden | zullen versmoord worden | zullen versmoord worden | zullen versmoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou versmoord worden | zou versmoord worden | zou/zoudt versmoord worden | zoudt versmoord worden | zou versmoord worden | zouden versmoord worden | zouden versmoord worden | zouden versmoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben versmoord | bent versmoord | bent/is versmoord | zijt versmoord | is versmoord | zijn versmoord | zijn versmoord | zijn versmoord | |||
verleden (v.v.t.) | was versmoord | was versmoord | was versmoord | waart versmoord | was versmoord | waren versmoord | waren versmoord | waren versmoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal versmoord zijn | zult versmoord zijn | zult versmoord zijn | zult versmoord zijn | zal versmoord zijn | zullen versmoord zijn | zullen versmoord zijn | zullen versmoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou versmoord zijn | zou versmoord zijn | zou/zoudt versmoord zijn | zoudt versmoord zijn | zou versmoord zijn | zouden versmoord zijn | zouden versmoord zijn | zouden versmoord zijn |