verschaffen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verschaffen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verschaffen | te verschaffen | ||||||||
toekomend | zullen verschaffen | te zullen verschaffen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verschaft | te hebben verschaft | ||||||||
toekomend | verschaft zullen hebben | verschaft te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verschaffend | verschaft | ev. verschaf |
mv. verouderd verschaft |
verschaffe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verschaf | verschaft | verschaft | verschaft | verschaft | verschaffen | verschaffen | verschaffen | |||
verleden (o.v.t.) | verschafte | verschafte | verschafte | verschafte | verschafte | verschaften | verschaften | verschaften | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verschaffen | zult/zal verschaffen | zult/zal verschaffen | zult verschaffen | zal verschaffen | zullen verschaffen | zullen verschaffen | zullen verschaffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verschaffen | zou verschaffen | zou(dt) verschaffen | zoudt verschaffen | zou verschaffen | zouden verschaffen | zouden verschaffen | zouden verschaffen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verschaft | hebt verschaft | hebt/heeft verschaft | hebt verschaft | heeft verschaft | hebben verschaft | hebben verschaft | hebben verschaft | |||
verleden (v.v.t.) | had verschaft | had verschaft | had verschaft | hadt verschaft | had verschaft | hadden verschaft | hadden verschaft | hadden verschaft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verschaft hebben | zal/zult verschaft hebben | zult/zal verschaft hebben | zult verschaft hebben | zal verschaft hebben | zullen verschaft hebben | zullen verschaft hebben | zullen verschaft hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verschaft hebben | zou verschaft hebben | zou/zoudt verschaft hebben | zoudt verschaft hebben | zou verschaft hebben | zouden verschaft hebben | zouden verschaft hebben | zouden verschaft hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verschaft worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verschaft | er is verschaft | |||||||||
verleden | er werd verschaft | er was verschaft | |||||||||
toekomend | er zal verschaft worden | er zal verschaft zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verschaft worden | er zou verschaft zijn | |||||||||
lijdende vorm verschaft worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verschaft worden | verschaft te worden | ||||||||
toekomend | verschaft zullen worden | verschaft te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verschaft zijn | verschaft te zijn | ||||||||
toekomend | verschaft zullen zijn | verschaft te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verschaft | wordt verschaft | wordt verschaft | wordt verschaft | wordt verschaft | worden verschaft | worden verschaft | worden verschaft | |||
verleden (o.v.t.) | werd verschaft | werd verschaft | werd verschaft | werdt verschaft | werd verschaft | werden verschaft | werden verschaft | werden verschaft | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verschaft worden | zult verschaft worden | zult verschaft worden | zult verschaft worden | zal verschaft worden | zullen verschaft worden | zullen verschaft worden | zullen verschaft worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verschaft worden | zou verschaft worden | zou/zoudt verschaft worden | zoudt verschaft worden | zou verschaft worden | zouden verschaft worden | zouden verschaft worden | zouden verschaft worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verschaft | bent verschaft | bent/is verschaft | zijt verschaft | is verschaft | zijn verschaft | zijn verschaft | zijn verschaft | |||
verleden (v.v.t.) | was verschaft | was verschaft | was verschaft | waart verschaft | was verschaft | waren verschaft | waren verschaft | waren verschaft | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verschaft zijn | zult verschaft zijn | zult verschaft zijn | zult verschaft zijn | zal verschaft zijn | zullen verschaft zijn | zullen verschaft zijn | zullen verschaft zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verschaft zijn | zou verschaft zijn | zou/zoudt verschaft zijn | zoudt verschaft zijn | zou verschaft zijn | zouden verschaft zijn | zouden verschaft zijn | zouden verschaft zijn |