• ver·schaf·fen
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bezorgen’ voor het eerst aangetroffen in 1534 [1]
  • afgeleid van schaffen met het voorvoegsel ver- [2]


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verschaffen
verschafte
verschaft
zwak -t volledig

verschaffen

  1. overgankelijk benodigdheden beschikbaar maken
    • Dat verschafte hun de boeken die zij voor de cursus nodig hadden. 
  2. iets verkrijgen
     `Onze gasten kunnen gerust slapen in de wetenschap dat hun vertrekken duchtig worden bewaakt; zei Montebello. `Om zich toegang te verschaffen tot de bovenverdiepingen dient men te passeren tussen de hybride verschijningsvorm van de angst en het verraderlijk spinnende poesje dat voor raadselen stelt, die respectievelijk staan voor het weinig realistische zelfbeeld van de man en het wezen van de vrouw, als u het mij toestaat u te amuseren met mijn dilettantisme op het gebied van de symboliek.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]