verordonneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verordonneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verordonneren | te verordonneren | ||||||||
toekomend | zullen verordonneren | te zullen verordonneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verordonneerd | te hebben verordonneerd | ||||||||
toekomend | verordonneerd zullen hebben | verordonneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verordonnerend | verordonneerd | ev. verordonneer |
mv. verouderd verordonneert |
verordonnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verordonneer | verordonneert | verordonneert | verordonneert | verordonneert | verordonneren | verordonneren | verordonneren | |||
verleden (o.v.t.) | verordonneerde | verordonneerde | verordonneerde | verordonneerde | verordonneerde | verordonneerden | verordonneerden | verordonneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verordonneren | zult/zal verordonneren | zult/zal verordonneren | zult verordonneren | zal verordonneren | zullen verordonneren | zullen verordonneren | zullen verordonneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verordonneren | zou verordonneren | zou(dt) verordonneren | zoudt verordonneren | zou verordonneren | zouden verordonneren | zouden verordonneren | zouden verordonneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verordonneerd | hebt verordonneerd | hebt/heeft verordonneerd | hebt verordonneerd | heeft verordonneerd | hebben verordonneerd | hebben verordonneerd | hebben verordonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had verordonneerd | had verordonneerd | had verordonneerd | hadt verordonneerd | had verordonneerd | hadden verordonneerd | hadden verordonneerd | hadden verordonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verordonneerd hebben | zal/zult verordonneerd hebben | zult/zal verordonneerd hebben | zult verordonneerd hebben | zal verordonneerd hebben | zullen verordonneerd hebben | zullen verordonneerd hebben | zullen verordonneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verordonneerd hebben | zou verordonneerd hebben | zou/zoudt verordonneerd hebben | zoudt verordonneerd hebben | zou verordonneerd hebben | zouden verordonneerd hebben | zouden verordonneerd hebben | zouden verordonneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verordonneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verordonneerd | er is verordonneerd | |||||||||
verleden | er werd verordonneerd | er was verordonneerd | |||||||||
toekomend | er zal verordonneerd worden | er zal verordonneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verordonneerd worden | er zou verordonneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm verordonneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verordonneerd worden | verordonneerd te worden | ||||||||
toekomend | verordonneerd zullen worden | verordonneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verordonneerd zijn | verordonneerd te zijn | ||||||||
toekomend | verordonneerd zullen zijn | verordonneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verordonneerd | wordt verordonneerd | wordt verordonneerd | wordt verordonneerd | wordt verordonneerd | worden verordonneerd | worden verordonneerd | worden verordonneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verordonneerd | werd verordonneerd | werd verordonneerd | werdt verordonneerd | werd verordonneerd | werden verordonneerd | werden verordonneerd | werden verordonneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verordonneerd worden | zult verordonneerd worden | zult verordonneerd worden | zult verordonneerd worden | zal verordonneerd worden | zullen verordonneerd worden | zullen verordonneerd worden | zullen verordonneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verordonneerd worden | zou verordonneerd worden | zou/zoudt verordonneerd worden | zoudt verordonneerd worden | zou verordonneerd worden | zouden verordonneerd worden | zouden verordonneerd worden | zouden verordonneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verordonneerd | bent verordonneerd | bent/is verordonneerd | zijt verordonneerd | is verordonneerd | zijn verordonneerd | zijn verordonneerd | zijn verordonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was verordonneerd | was verordonneerd | was verordonneerd | waart verordonneerd | was verordonneerd | waren verordonneerd | waren verordonneerd | waren verordonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verordonneerd zijn | zult verordonneerd zijn | zult verordonneerd zijn | zult verordonneerd zijn | zal verordonneerd zijn | zullen verordonneerd zijn | zullen verordonneerd zijn | zullen verordonneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verordonneerd zijn | zou verordonneerd zijn | zou/zoudt verordonneerd zijn | zoudt verordonneerd zijn | zou verordonneerd zijn | zouden verordonneerd zijn | zouden verordonneerd zijn | zouden verordonneerd zijn |