• ver·mo·gend
vervoeging van: vermogen
verbogen vorm: vermogende

vermogend

  1. onvoltooid deelwoord van vermogen
  2. bijwoordelijk gebruikt in staat zijnd
    • Niet vermogend te begrijpen waarom zij hem afwees, bleef hij haar lastig vallen. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vermogend vermogender vermogendst
verbogen vermogende vermogendere vermogendste
partitief vermogends vermogenders -

vermogend [1]

  1. veel geld of andere waardevolle zaken bezittend
    • Hij is een vermogend man. 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]