• wel·ge·steld
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen welgesteld welgestelder welgesteldst
verbogen welgestelde welgesteldere welgesteldste
partitief welgestelds welgestelders -

welgesteld

  1. financieel goed gesitueerd
    • Hij kwam uit een welgestelde familie. 
     Haar vader de baron verlangde een welgestelde schoonzoon en dat was een onmogelijke eis.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be