verleiden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verleiden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verleiden | te verleiden | ||||||||
toekomend | zullen verleiden | te zullen verleiden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verleid | te hebben verleid | ||||||||
toekomend | verleid zullen hebben | verleid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verleidend | verleid | ev. verleid |
mv. verouderd verleidt |
verleide | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verleid | verleidt | verleidt | verleidt | verleidt | verleiden | verleiden | verleiden | |||
verleden (o.v.t.) | verleidde | verleidde | verleidde | verleidde | verleidde | verleidden | verleidden | verleidden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verleiden | zult/zal verleiden | zult/zal verleiden | zult verleiden | zal verleiden | zullen verleiden | zullen verleiden | zullen verleiden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verleiden | zou verleiden | zou(dt) verleiden | zoudt verleiden | zou verleiden | zouden verleiden | zouden verleiden | zouden verleiden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verleid | hebt verleid | hebt/heeft verleid | hebt verleid | heeft verleid | hebben verleid | hebben verleid | hebben verleid | |||
verleden (v.v.t.) | had verleid | had verleid | had verleid | hadt verleid | had verleid | hadden verleid | hadden verleid | hadden verleid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verleid hebben | zal/zult verleid hebben | zult/zal verleid hebben | zult verleid hebben | zal verleid hebben | zullen verleid hebben | zullen verleid hebben | zullen verleid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verleid hebben | zou verleid hebben | zou/zoudt verleid hebben | zoudt verleid hebben | zou verleid hebben | zouden verleid hebben | zouden verleid hebben | zouden verleid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verleid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verleid | er is verleid | |||||||||
verleden | er werd verleid | er was verleid | |||||||||
toekomend | er zal verleid worden | er zal verleid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verleid worden | er zou verleid zijn | |||||||||
lijdende vorm verleid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verleid worden | verleid te worden | ||||||||
toekomend | verleid zullen worden | verleid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verleid zijn | verleid te zijn | ||||||||
toekomend | verleid zullen zijn | verleid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verleid | wordt verleid | wordt verleid | wordt verleid | wordt verleid | worden verleid | worden verleid | worden verleid | |||
verleden (o.v.t.) | werd verleid | werd verleid | werd verleid | werdt verleid | werd verleid | werden verleid | werden verleid | werden verleid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verleid worden | zult verleid worden | zult verleid worden | zult verleid worden | zal verleid worden | zullen verleid worden | zullen verleid worden | zullen verleid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verleid worden | zou verleid worden | zou/zoudt verleid worden | zoudt verleid worden | zou verleid worden | zouden verleid worden | zouden verleid worden | zouden verleid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verleid | bent verleid | bent/is verleid | zijt verleid | is verleid | zijn verleid | zijn verleid | zijn verleid | |||
verleden (v.v.t.) | was verleid | was verleid | was verleid | waart verleid | was verleid | waren verleid | waren verleid | waren verleid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verleid zijn | zult verleid zijn | zult verleid zijn | zult verleid zijn | zal verleid zijn | zullen verleid zijn | zullen verleid zijn | zullen verleid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verleid zijn | zou verleid zijn | zou/zoudt verleid zijn | zoudt verleid zijn | zou verleid zijn | zouden verleid zijn | zouden verleid zijn | zouden verleid zijn |