vergeven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vergeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vergeven | te vergeven | ||||||||
toekomend | zullen vergeven | te zullen vergeven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vergeven | te hebben vergeven | ||||||||
toekomend | vergeven zullen hebben | vergeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vergevend | vergeven | ev. vergeef |
mv. verouderd vergeeft |
vergeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vergeef | vergeeft | vergeeft | vergeeft | vergeeft | vergeven | vergeven | vergeven | |||
verleden (o.v.t.) | vergaf | vergaf | vergaf | vergaaft[1] | vergaf | vergaven | vergaven | vergaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vergeven | zult/zal vergeven | zult/zal vergeven | zult vergeven | zal vergeven | zullen vergeven | zullen vergeven | zullen vergeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vergeven | zou vergeven | zou(dt) vergeven | zoudt vergeven | zou vergeven | zouden vergeven | zouden vergeven | zouden vergeven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vergeven | hebt vergeven | hebt/heeft vergeven | hebt vergeven | heeft vergeven | hebben vergeven | hebben vergeven | hebben vergeven | |||
verleden (v.v.t.) | had vergeven | had vergeven | had vergeven | hadt vergeven | had vergeven | hadden vergeven | hadden vergeven | hadden vergeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vergeven hebben | zal/zult vergeven hebben | zult/zal vergeven hebben | zult vergeven hebben | zal vergeven hebben | zullen vergeven hebben | zullen vergeven hebben | zullen vergeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vergeven hebben | zou vergeven hebben | zou/zoudt vergeven hebben | zoudt vergeven hebben | zou vergeven hebben | zouden vergeven hebben | zouden vergeven hebben | zouden vergeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vergeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vergeven | er is vergeven | |||||||||
verleden | er werd vergeven | er was vergeven | |||||||||
toekomend | er zal vergeven worden | er zal vergeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vergeven worden | er zou vergeven zijn | |||||||||
lijdende vorm vergeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vergeven worden | vergeven te worden | ||||||||
toekomend | vergeven zullen worden | vergeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vergeven zijn | vergeven te zijn | ||||||||
toekomend | vergeven zullen zijn | vergeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vergeven | wordt vergeven | wordt vergeven | wordt vergeven | wordt vergeven | worden vergeven | worden vergeven | worden vergeven | |||
verleden (o.v.t.) | werd vergeven | werd vergeven | werd vergeven | werdt vergeven | werd vergeven | werden vergeven | werden vergeven | werden vergeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vergeven worden | zult vergeven worden | zult vergeven worden | zult vergeven worden | zal vergeven worden | zullen vergeven worden | zullen vergeven worden | zullen vergeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vergeven worden | zou vergeven worden | zou/zoudt vergeven worden | zoudt vergeven worden | zou vergeven worden | zouden vergeven worden | zouden vergeven worden | zouden vergeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vergeven | bent vergeven | bent/is vergeven | zijt vergeven | is vergeven | zijn vergeven | zijn vergeven | zijn vergeven | |||
verleden (v.v.t.) | was vergeven | was vergeven | was vergeven | waart vergeven | was vergeven | waren vergeven | waren vergeven | waren vergeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vergeven zijn | zult vergeven zijn | zult vergeven zijn | zult vergeven zijn | zal vergeven zijn | zullen vergeven zijn | zullen vergeven zijn | zullen vergeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vergeven zijn | zou vergeven zijn | zou/zoudt vergeven zijn | zoudt vergeven zijn | zou vergeven zijn | zouden vergeven zijn | zouden vergeven zijn | zouden vergeven zijn |