verenigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verenigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verenigen | te verenigen | ||||||||
toekomend | zullen verenigen | te zullen verenigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verenigd | te hebben verenigd | ||||||||
toekomend | verenigd zullen hebben | verenigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verenigend | verenigd | ev. verenig |
mv. verouderd verenigt |
verenige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verenig | verenigt | verenigt | verenigt | verenigt | verenigen | verenigen | verenigen | |||
verleden (o.v.t.) | verenigde | verenigde | verenigde | verenigde | verenigde | verenigden | verenigden | verenigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verenigen | zult/zal verenigen | zult/zal verenigen | zult verenigen | zal verenigen | zullen verenigen | zullen verenigen | zullen verenigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verenigen | zou verenigen | zou(dt) verenigen | zoudt verenigen | zou verenigen | zouden verenigen | zouden verenigen | zouden verenigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verenigd | hebt verenigd | hebt/heeft verenigd | hebt verenigd | heeft verenigd | hebben verenigd | hebben verenigd | hebben verenigd | |||
verleden (v.v.t.) | had verenigd | had verenigd | had verenigd | hadt verenigd | had verenigd | hadden verenigd | hadden verenigd | hadden verenigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verenigd hebben | zal/zult verenigd hebben | zult/zal verenigd hebben | zult verenigd hebben | zal verenigd hebben | zullen verenigd hebben | zullen verenigd hebben | zullen verenigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verenigd hebben | zou verenigd hebben | zou/zoudt verenigd hebben | zoudt verenigd hebben | zou verenigd hebben | zouden verenigd hebben | zouden verenigd hebben | zouden verenigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verenigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verenigd | er is verenigd | |||||||||
verleden | er werd verenigd | er was verenigd | |||||||||
toekomend | er zal verenigd worden | er zal verenigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verenigd worden | er zou verenigd zijn | |||||||||
lijdende vorm verenigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verenigd worden | verenigd te worden | ||||||||
toekomend | verenigd zullen worden | verenigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verenigd zijn | verenigd te zijn | ||||||||
toekomend | verenigd zullen zijn | verenigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verenigd | wordt verenigd | wordt verenigd | wordt verenigd | wordt verenigd | worden verenigd | worden verenigd | worden verenigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verenigd | werd verenigd | werd verenigd | werdt verenigd | werd verenigd | werden verenigd | werden verenigd | werden verenigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verenigd worden | zult verenigd worden | zult verenigd worden | zult verenigd worden | zal verenigd worden | zullen verenigd worden | zullen verenigd worden | zullen verenigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verenigd worden | zou verenigd worden | zou/zoudt verenigd worden | zoudt verenigd worden | zou verenigd worden | zouden verenigd worden | zouden verenigd worden | zouden verenigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verenigd | bent verenigd | bent/is verenigd | zijt verenigd | is verenigd | zijn verenigd | zijn verenigd | zijn verenigd | |||
verleden (v.v.t.) | was verenigd | was verenigd | was verenigd | waart verenigd | was verenigd | waren verenigd | waren verenigd | waren verenigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verenigd zijn | zult verenigd zijn | zult verenigd zijn | zult verenigd zijn | zal verenigd zijn | zullen verenigd zijn | zullen verenigd zijn | zullen verenigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verenigd zijn | zou verenigd zijn | zou/zoudt verenigd zijn | zoudt verenigd zijn | zou verenigd zijn | zouden verenigd zijn | zouden verenigd zijn | zouden verenigd zijn |