Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·enigt

Werkwoord

vervoeging van
verenigen

verenigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verenigen
    • Jij verenigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verenigen
    • Hij verenigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verenigen
    • Verenigt!