veredelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van veredelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veredelen | te veredelen | ||||||||
toekomend | zullen veredelen | te zullen veredelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben veredeld | te hebben veredeld | ||||||||
toekomend | veredeld zullen hebben | veredeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
veredelend | veredeld | ev. veredel |
mv. verouderd veredelt |
veredele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | veredel | veredelt | veredelt | veredelt | veredelt | veredelen | veredelen | veredelen | |||
verleden (o.v.t.) | veredelde | veredelde | veredelde | veredelde | veredelde | veredelden | veredelden | veredelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veredelen | zult/zal veredelen | zult/zal veredelen | zult veredelen | zal veredelen | zullen veredelen | zullen veredelen | zullen veredelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veredelen | zou veredelen | zou(dt) veredelen | zoudt veredelen | zou veredelen | zouden veredelen | zouden veredelen | zouden veredelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb veredeld | hebt veredeld | hebt/heeft veredeld | hebt veredeld | heeft veredeld | hebben veredeld | hebben veredeld | hebben veredeld | |||
verleden (v.v.t.) | had veredeld | had veredeld | had veredeld | hadt veredeld | had veredeld | hadden veredeld | hadden veredeld | hadden veredeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veredeld hebben | zal/zult veredeld hebben | zult/zal veredeld hebben | zult veredeld hebben | zal veredeld hebben | zullen veredeld hebben | zullen veredeld hebben | zullen veredeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veredeld hebben | zou veredeld hebben | zou/zoudt veredeld hebben | zoudt veredeld hebben | zou veredeld hebben | zouden veredeld hebben | zouden veredeld hebben | zouden veredeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm veredeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt veredeld | er is veredeld | |||||||||
verleden | er werd veredeld | er was veredeld | |||||||||
toekomend | er zal veredeld worden | er zal veredeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou veredeld worden | er zou veredeld zijn | |||||||||
lijdende vorm veredeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veredeld worden | veredeld te worden | ||||||||
toekomend | veredeld zullen worden | veredeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | veredeld zijn | veredeld te zijn | ||||||||
toekomend | veredeld zullen zijn | veredeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word veredeld | wordt veredeld | wordt veredeld | wordt veredeld | wordt veredeld | worden veredeld | worden veredeld | worden veredeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd veredeld | werd veredeld | werd veredeld | werdt veredeld | werd veredeld | werden veredeld | werden veredeld | werden veredeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veredeld worden | zult veredeld worden | zult veredeld worden | zult veredeld worden | zal veredeld worden | zullen veredeld worden | zullen veredeld worden | zullen veredeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veredeld worden | zou veredeld worden | zou/zoudt veredeld worden | zoudt veredeld worden | zou veredeld worden | zouden veredeld worden | zouden veredeld worden | zouden veredeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben veredeld | bent veredeld | bent/is veredeld | zijt veredeld | is veredeld | zijn veredeld | zijn veredeld | zijn veredeld | |||
verleden (v.v.t.) | was veredeld | was veredeld | was veredeld | waart veredeld | was veredeld | waren veredeld | waren veredeld | waren veredeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veredeld zijn | zult veredeld zijn | zult veredeld zijn | zult veredeld zijn | zal veredeld zijn | zullen veredeld zijn | zullen veredeld zijn | zullen veredeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veredeld zijn | zou veredeld zijn | zou/zoudt veredeld zijn | zoudt veredeld zijn | zou veredeld zijn | zouden veredeld zijn | zouden veredeld zijn | zouden veredeld zijn |