verbrodden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verbrodden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbrodden | te verbrodden | ||||||||
toekomend | zullen verbrodden | te zullen verbrodden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verbrod | te hebben verbrod | ||||||||
toekomend | verbrod zullen hebben | verbrod te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verbroddend | verbrod | ev. verbrod |
mv. verouderd verbrodt |
verbrodde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verbrod | verbrodt | verbrodt | verbrodt | verbrodt | verbrodden | verbrodden | verbrodden | |||
verleden (o.v.t.) | verbrodde | verbrodde | verbrodde | verbrodde | verbrodde | verbrodden | verbrodden | verbrodden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbrodden | zult/zal verbrodden | zult/zal verbrodden | zult verbrodden | zal verbrodden | zullen verbrodden | zullen verbrodden | zullen verbrodden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbrodden | zou verbrodden | zou(dt) verbrodden | zoudt verbrodden | zou verbrodden | zouden verbrodden | zouden verbrodden | zouden verbrodden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verbrod | hebt verbrod | hebt/heeft verbrod | hebt verbrod | heeft verbrod | hebben verbrod | hebben verbrod | hebben verbrod | |||
verleden (v.v.t.) | had verbrod | had verbrod | had verbrod | hadt verbrod | had verbrod | hadden verbrod | hadden verbrod | hadden verbrod | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbrod hebben | zal/zult verbrod hebben | zult/zal verbrod hebben | zult verbrod hebben | zal verbrod hebben | zullen verbrod hebben | zullen verbrod hebben | zullen verbrod hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbrod hebben | zou verbrod hebben | zou/zoudt verbrod hebben | zoudt verbrod hebben | zou verbrod hebben | zouden verbrod hebben | zouden verbrod hebben | zouden verbrod hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verbrod worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verbrod | er is verbrod | |||||||||
verleden | er werd verbrod | er was verbrod | |||||||||
toekomend | er zal verbrod worden | er zal verbrod zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verbrod worden | er zou verbrod zijn | |||||||||
lijdende vorm verbrod worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbrod worden | verbrod te worden | ||||||||
toekomend | verbrod zullen worden | verbrod te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verbrod zijn | verbrod te zijn | ||||||||
toekomend | verbrod zullen zijn | verbrod te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verbrod | wordt verbrod | wordt verbrod | wordt verbrod | wordt verbrod | worden verbrod | worden verbrod | worden verbrod | |||
verleden (o.v.t.) | werd verbrod | werd verbrod | werd verbrod | werdt verbrod | werd verbrod | werden verbrod | werden verbrod | werden verbrod | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbrod worden | zult verbrod worden | zult verbrod worden | zult verbrod worden | zal verbrod worden | zullen verbrod worden | zullen verbrod worden | zullen verbrod worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbrod worden | zou verbrod worden | zou/zoudt verbrod worden | zoudt verbrod worden | zou verbrod worden | zouden verbrod worden | zouden verbrod worden | zouden verbrod worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verbrod | bent verbrod | bent/is verbrod | zijt verbrod | is verbrod | zijn verbrod | zijn verbrod | zijn verbrod | |||
verleden (v.v.t.) | was verbrod | was verbrod | was verbrod | waart verbrod | was verbrod | waren verbrod | waren verbrod | waren verbrod | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbrod zijn | zult verbrod zijn | zult verbrod zijn | zult verbrod zijn | zal verbrod zijn | zullen verbrod zijn | zullen verbrod zijn | zullen verbrod zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbrod zijn | zou verbrod zijn | zou/zoudt verbrod zijn | zoudt verbrod zijn | zou verbrod zijn | zouden verbrod zijn | zouden verbrod zijn | zouden verbrod zijn |