verbrodden
- Geluid: verbrodden (hulp, bestand)
- IPA: / vərˈbrɔdə(n) / (3 lettergrepen)
- ver·brod·den
verbrodden [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verbrodden |
verbrodde |
verbrod |
zwak -d | volledig |
- iets verknoeien of kapot maken
- De opdracht was duidelijk: winnen en de titel was een feit. Maar der Rekordmeister begon nonchalant aan de partij. Augsburg startte wél enthousiast en kwam zelfs op voorsprong. Verdediger Boateng stond nog te slapen en liet zich kinderlijk makkelijk de bal afsnoepen. De Augsburg-spits kon alleen op doelman Ulreich af, maar zag zijn poging geweerd worden. Geen erg, want de bal vloog pardoes in het gezicht van Süle, die zo een wel heel ongelukkige onwgoal maakte. Het zou toch niet waar zijn dat Augsburg het feestje ging verbrodden? [2]
- Het woord verbrodden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verbrodden" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 07/04/2018 door rahe Kapitale blunder heeft geen gevolgen: Bayern München wint overtuigend en pakt zesde titel op rij
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be