• ver·brod·de
vervoeging van
verbrodden

verbrodde

  1. enkelvoud verleden tijd van verbrodden
    • Ik verbrodde. 
    • Jij verbrodde. 
    • Hij, zij, het verbrodde. 
  1. verbogen vorm van verbrod, voltooid deelwoord van verbrodden
vervoeging van
verbrodden

verbrodde

  1. aanvoegende wijs van verbrodden