• vad·sig
  • In de betekenis van ‘traag’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • afgeleid van vod ?? met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vadsig vadsiger vadsigst
verbogen vadsige vadsigere vadsigste
partitief vadsigs vadsigers -

vadsig

  1. loom, lui, slaperig, traag
89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]


vadsig

  1. vuil