sloom
- sloom
- In de betekenis van ‘suf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1884 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sloom | slomer | sloomst |
verbogen | slome | slomere | sloomste |
partitief | slooms | slomers | - |
sloom
- ongebruikelijk traag, gewoonlijk in de zin van traag van begrip
- Oh, dat is de sloomste jongen van de klas.
1. ongebruikelijk traag, gewoonlijk in de zin van traag van begrip
- Het woord sloom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sloom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "sloom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sloom |
he/she/it | slooms |
verleden tijd | sloomed |
voltooid deelwoord |
sloomed |
onvoltooid deelwoord |
slooming |
gebiedende wijs | sloom |
sloom
- (verouderd) luid snurkend in diepe slaap verzonken zijn.