vacumeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vacumeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vacumeren			te vacumeren
	toekomend		zullen vacumeren			te zullen vacumeren
voltooid	tegenwoordig		gevacumeerd			te gevacumeerd
	toekomend		gevacumeerd zullen			gevacumeerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vacumerend		gevacumeerd			ev. vacumeer	mv. verouderd vacumeert	vacumere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vacumeer	vacumeert	vacumeert	vacumeert	vacumeert	vacumeren	vacumeren	vacumeren
verleden (o.v.t.)	vacumeerde	vacumeerde	vacumeerde	vacumeerde	vacumeerde	vacumeerden	vacumeerden	vacumeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vacumeren	zult/zal vacumeren	zult/zal vacumeren	zult vacumeren	zal vacumeren	zullen vacumeren	zullen vacumeren	zullen vacumeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vacumeren	zou vacumeren	zou(dt) vacumeren	zoudt vacumeren	zou vacumeren	zouden vacumeren	zouden vacumeren	zouden vacumeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij