uniformeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uniformeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uniformeren | te uniformeren | ||||||||
toekomend | zullen uniformeren | te zullen uniformeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geüniformeerd | te hebben geüniformeerd | ||||||||
toekomend | geüniformeerd zullen hebben | geüniformeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uniformerend | geüniformeerd | ev. uniformeer |
mv. verouderd uniformeert |
uniformere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | uniformeer | uniformeert | uniformeert | uniformeert | uniformeert | uniformeren | uniformeren | uniformeren | |||
verleden (o.v.t.) | uniformeerde | uniformeerde | uniformeerde | uniformeerde | uniformeerde | uniformeerden | uniformeerden | uniformeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uniformeren | zult/zal uniformeren | zult/zal uniformeren | zult uniformeren | zal uniformeren | zullen uniformeren | zullen uniformeren | zullen uniformeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uniformeren | zou uniformeren | zou(dt) uniformeren | zoudt uniformeren | zou uniformeren | zouden uniformeren | zouden uniformeren | zouden uniformeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geüniformeerd | hebt geüniformeerd | hebt/heeft geüniformeerd | hebt geüniformeerd | heeft geüniformeerd | hebben geüniformeerd | hebben geüniformeerd | hebben geüniformeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geüniformeerd | had geüniformeerd | had geüniformeerd | hadt geüniformeerd | had geüniformeerd | hadden geüniformeerd | hadden geüniformeerd | hadden geüniformeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geüniformeerd hebben | zal/zult geüniformeerd hebben | zult/zal geüniformeerd hebben | zult geüniformeerd hebben | zal geüniformeerd hebben | zullen geüniformeerd hebben | zullen geüniformeerd hebben | zullen geüniformeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geüniformeerd hebben | zou geüniformeerd hebben | zou/zoudt geüniformeerd hebben | zoudt geüniformeerd hebben | zou geüniformeerd hebben | zouden geüniformeerd hebben | zouden geüniformeerd hebben | zouden geüniformeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geüniformeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geüniformeerd | er is geüniformeerd | |||||||||
verleden | er werd geüniformeerd | er was geüniformeerd | |||||||||
toekomend | er zal geüniformeerd worden | er zal geüniformeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geüniformeerd worden | er zou geüniformeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geüniformeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geüniformeerd worden | geüniformeerd te worden | ||||||||
toekomend | geüniformeerd zullen worden | geüniformeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geüniformeerd zijn | geüniformeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geüniformeerd zullen zijn | geüniformeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geüniformeerd | wordt geüniformeerd | wordt geüniformeerd | wordt geüniformeerd | wordt geüniformeerd | worden geüniformeerd | worden geüniformeerd | worden geüniformeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geüniformeerd | werd geüniformeerd | werd geüniformeerd | werdt geüniformeerd | werd geüniformeerd | werden geüniformeerd | werden geüniformeerd | werden geüniformeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geüniformeerd worden | zult geüniformeerd worden | zult geüniformeerd worden | zult geüniformeerd worden | zal geüniformeerd worden | zullen geüniformeerd worden | zullen geüniformeerd worden | zullen geüniformeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geüniformeerd worden | zou geüniformeerd worden | zou/zoudt geüniformeerd worden | zoudt geüniformeerd worden | zou geüniformeerd worden | zouden geüniformeerd worden | zouden geüniformeerd worden | zouden geüniformeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geüniformeerd | bent geüniformeerd | bent/is geüniformeerd | zijt geüniformeerd | is geüniformeerd | zijn geüniformeerd | zijn geüniformeerd | zijn geüniformeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geüniformeerd | was geüniformeerd | was geüniformeerd | waart geüniformeerd | was geüniformeerd | waren geüniformeerd | waren geüniformeerd | waren geüniformeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geüniformeerd zijn | zult geüniformeerd zijn | zult geüniformeerd zijn | zult geüniformeerd zijn | zal geüniformeerd zijn | zullen geüniformeerd zijn | zullen geüniformeerd zijn | zullen geüniformeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geüniformeerd zijn | zou geüniformeerd zijn | zou/zoudt geüniformeerd zijn | zoudt geüniformeerd zijn | zou geüniformeerd zijn | zouden geüniformeerd zijn | zouden geüniformeerd zijn | zouden geüniformeerd zijn |