uniformeren
- Geluid: uniformeren (hulp, bestand)
- uni·for·me·ren
uniformeren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uniformeren |
uniformeerde |
geüniformeerd |
zwak -d | volledig |
- aan elkaar gelijk maken; eenvormig maken
- Zo is er in de mondzorg het streven om volgend jaar papierloos te werken. Nu wordt er nog veel gewerkt met papieren formulieren. Dat geldt vooral in de langdurige zorg. In de paramedische sector is afgesproken dat zorgverzekeraars hun werkwijze zoveel mogelijk uniformeren. [3]
- Gezien de lidstaten hun cultuur, taal, geografische ligging, industriële opmaak, demografie, sociale stelsels, juridische systematiek en zo verder niet kunnen uniformeren, zal de euro altijd divergerend werken. [4]
- kleden in een uniform
- [1] gelijkmaken, gelijktrekken
- Het woord uniformeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ uniformeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 25 mei 2016 Afspraken over minder rompslomp in zorg
- ↑ De Telegraaf ALEXANDER SASSEN VAN ELSLOO 12 aug. 2016 Nobelprijswinnaar begrijpt euro niet