• ge·lijk·ma·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gelijkmaken
maakte gelijk
gelijkgemaakt
zwak -t volledig

gelijkmaken

  1. overgankelijk egaliseren, vlak maken
    • Begin april was men bezig met het storten van de ondergrond en het gelijkmaken ervan. 
  2. inergatief (sport) een achterstand wegwerken
    • In de tweede helft werd er toch nog 'gelijkgemaakt. 
  • met de grond gelijkmaken
volledig vernietigen
  • Maar ook die stad was er niet meer. Ze was met de grond gelijk gemaakt, er was geen steen van op de andere gelaten. Alles en alles hadden de Steenlanders verwoest en vernield in hun poging de bewoners van de Oude Streek te onderwerpen.[1]
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 28
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be