uni
- uni
- zn [1]: (verkorting) van universiteit
- zn [2], bn: van Frans uni bn "effen" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uni | uni's |
verkleinwoord | - | - |
- (onderwijs) (informeel) instelling voor hoger onderwijs verbonden met wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening
- ▸ Zo kan je ook mensen die wel gemotiveerd zijn maar moeten wennen aan de intensiteit van de uni en zo hun jaar niet zouden halen toch behouden.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uni | uni's |
verkleinwoord | - | - |
het uni o
- (mode) uitvoering in één kleur, zonder variatie
- ▸ Na alle jaren van effen en uni neemt het decoratieve nu de overhand.[3]
stellend | |
---|---|
onverbogen | uni |
verbogen | - |
- (mode) geheel in één kleur, zonder variatie
- ▸ Verschillende auto’s staan er goed bij in een uni lak.[4]
- Het woord 'uni' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ uni op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Pan_Bami“Studenten op NUjij over het afschaffen van het bindend studieadvies” (28 oktober 2020) op nu.nl
- ↑ Weblink bron vtwonen“Zo creëer je meer rust in de slaapkamer” (25 september 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Joost Boers“Wat is het verschil tussen metallic lak en uni lak?” (5 januari 2022) op autoweek.nl
- uni
uni
- [A] Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈjuː.ni/
- [B] Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˈuː.niː/
- [A] (verkorting) van university
- [B] van Japans 雲丹 (oenji)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
[A] | uni | unis |
[A] uni
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
[B] | uni | - |
[B] uni
uni
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | uni | unis |
vrouwelijk | unie | unies |
uni
uni
uni
- voltooid deelwoord (participe passé) van unir