• uni
enkelvoud meervoud
naamwoord uni uni's
verkleinwoord - -

de univ / m

  1. (onderwijs) (informeel) instelling voor hoger onderwijs verbonden met wetenschappelijk onderzoek en dienstverlening
     Zo kan je ook mensen die wel gemotiveerd zijn maar moeten wennen aan de intensiteit van de uni en zo hun jaar niet zouden halen toch behouden.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord uni uni's
verkleinwoord - -

het unio

  1. (mode) uitvoering in één kleur, zonder variatie
     Na alle jaren van effen en uni neemt het decoratieve nu de overhand.[3]
stellend
onverbogen uni
verbogen -
  1. (mode) geheel in één kleur, zonder variatie
     Verschillende auto’s staan er goed bij in een uni lak.[4]
  1. uni op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Pan_Bami
    “Studenten op NUjij over het afschaffen van het bindend studieadvies” (28 oktober 2020) op nu.nl  
  3.   Weblink bron
    vtwonen
    “Zo creëer je meer rust in de slaapkamer” (25 september 2020) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Joost Boers
    “Wat is het verschil tussen metallic lak en uni lak?” (5 januari 2022) op autoweek.nl
  • uni

uni

  1.  uni bn 


enkelvoud meervoud
[A] uni unis

[A] uni

  1. (onderwijs) (informeel)  uni zn , unief
enkelvoud meervoud
[B] uni -

[B] uni

  1. (voeding) zee-egel die als sushi wordt gegeten


uni

  1.  slaap zn 
  2.  droom zn 


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   uni unis
  vrouwelijk   unie unies

uni

  1. saamhorig, verenigd
  2. vlak, effen
  3.  uni bn , effen, eenkleurig, eenvoudig

uni

  1. gelijkmatig

uni

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van unir