• uit·ge·mer·geld
vervoeging van: uitmergelen…
verbogen vorm: uitgemergelde

uitgemergeld

  1. voltooid deelwoord van uitmergelen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitgemergeld uitgemergelder uitgemergeldst
verbogen uitgemergelde uitgemergeldere uitgemergeldste
partitief uitgemergelds uitgemergelders -

uitgemergeld [1]

  1. door ziekte, gebrek of uitputting sterk vermagerd en verzwakt
    • De natuurfotograaf was samen met filmmakers van de natuurorganisatie Sea Legacy naar het Canadese eiland getrokken, waar ze de uitgemergelde ijsbeer tegen het lijf liepen.[2] 
    • Uitgemergeld was hij toen in het kamp bij Prijedor een foto van hem werd genomen. Nu staat Fikret Alic gezond en wel voor het tribunaal. ,,Vroeg of laat zul je jezelf moeten verantwoorden,’’ zegt hij. ,,Dat is nu gebeurd.[3] 
     Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend.[4]


96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 08/DECEMBER/2017 km, jvt, nkdr
  3. Tubantia Gerben van 't Hof & Kees Graafland 22-NOVEMBER-2017
  4. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be