uiteenlopen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uiteenlopen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uiteenlopen | uiteen te lopen | ||||||
toekomend | zullen uiteenlopen uiteen zullen lopen |
te zullen uiteenlopen uiteen te zullen lopen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] uiteengelopen | te hebben[1]/zijn[2] uiteengelopen | ||||||
toekomend | uiteengelopen zullen hebben[1]/zijn[2] | uiteengelopen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
uiteenlopend | uiteengelopen | ev. loop uiteen |
mv. verouderd loopt uiteen |
lope uiteen (bijzin) uiteenlope | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | loop uiteen | loopt uiteen | loopt uiteen | loopt uiteen | loopt uiteen | lopen uiteen | lopen uiteen | lopen uiteen | |
verleden (o.v.t.) | liep uiteen | liep uiteen | liep uiteen | liept uiteen | liep uiteen | liepen uiteen | liepen uiteen | liepen uiteen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uiteenlopen | zult/zal uiteenlopen | zult/zal uiteenlopen | zult uiteenlopen | zal uiteenlopen | zullen uiteenlopen | zullen uiteenlopen | zullen uiteenlopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uiteenlopen | zou uiteenlopen | zou(dt) uiteenlopen | zoudt uiteenlopen | zou uiteenlopen | zouden uiteenlopen | zouden uiteenlopen | zouden uiteenlopen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | uiteenloop | uiteenloopt | uiteenloopt | uiteenloopt | uiteenloopt | uiteenlopen | uiteenlopen | uiteenlopen | |
verleden (o.v.t.) | uiteenliep | uiteenliep | uiteenliep | uiteenliept | uiteenliep | uiteenliepen | uiteenliepen | uiteenliepen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uiteenlopen uiteen zal lopen |
zult/zal uiteenlopen uiteen zult/zal lopen |
zult/zal uiteenlopen uiteen zult/zal lopen |
zult uiteenlopen uiteen zult lopen |
zal uiteenlopen uiteen zal lopen |
zullen uiteenlopen uiteen zullen lopen |
zullen uiteenlopen uiteen zullen lopen |
zullen uiteenlopen uiteen zullen lopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uiteenlopen uiteen zou lopen |
zou uiteenlopen uiteen zou lopen |
zou(dt) uiteenlopen uiteen zou(dt) lopen |
zoudt uiteenlopen uiteen zoudt lopen |
zou uiteenlopen uiteen zou lopen |
zouden uiteenlopen uiteen zouden lopen |
zouden uiteenlopen uiteen zouden lopen |
zouden uiteenlopen uiteen zouden lopen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |