• tri·ti·um
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘waterstofisotoop’ voor het eerst aangetroffen in 1949 [1]
  • van Latijn tritium [2]

het tritiumo

  1. (scheikunde) een isotoop van waterstof, met één proton en twee neutronen in de kern
58 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]


tritium o

  1. (neologisme), (scheikunde), tritium


  • IPA: /trɪtɪjʊm/, /trɪtsɪjʊm/
  • tri·ti·um

tritium o

  1. (scheikunde) tritium; een isotoop van waterstof met in de kern één proton en twee neutronen