• iso·toop
  • In de betekenis van ‘elke vorm van eenzelfde element met verschillende atoomkern’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • met het voorvoegsel iso- en met het achtervoegsel -toop [2]
  • (met 'toop' wordt aangeduid dat verschillende isotopen van een element dezelfde plaats innemen in het periodiek systeem)
enkelvoud meervoud
naamwoord isotoop isotopen
verkleinwoord

de isotoopm

  1. (natuurkunde), (scheikunde) atoom van hetzelfde chemische element als een ander atoom, en dus met hetzelfde aantal protonen, waarin het aantal neutronen in de atoomkern verschilt
94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]