Een trigonale eenheidscel
  • tri·go·naal
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘driehoekig’ voor het eerst aangetroffen in 1676 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'gōnia' (hoek) met het voorvoegsel tri- met het achtervoegsel -aal [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen trigonaaltrigonalertrigonaalst
verbogen trigonaletrigonaleretrigonaalste
partitief trigonaalstrigonalers-

trigonaal [3]

  1. (wiskunde) driehoekig
  2. (kristallografie) als hoofdas van de rotatiesymmetrie ten hoogste een drietallige as bezittend, in welke richting ook een van de primitieve translaties zich bevindt indien er sprake is een van een ruimtegroep
    • De eenheidscel van een trigonale symmetrie heeft twee rechte hoeken en een hoek van 120 graden, net als bij een hexagonale symmetrie, maar de rotatiesymmetrie is lager dan hexagonaal. 
54 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[4]