toneelspelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van toneelspelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toneelspelen | toneel te spelen | ||||||
toekomend | zullen toneelspelen toneel zullen spelen |
te zullen toneelspelen toneel te zullen spelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toneelgespeeld | te hebben toneelgespeeld | ||||||
toekomend | toneelgespeeld zullen hebben | toneelgespeeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
toneelspelend | toneelgespeeld | ev. speel toneel |
mv. verouderd speelt toneel |
spele toneel (bijzin) toneelspele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | speel toneel | speelt toneel | speelt toneel | speelt toneel | speelt toneel | spelen toneel | spelen toneel | spelen toneel | |
verleden (o.v.t.) | speelde toneel | speelde toneel | speelde toneel | speelde toneel | speelde toneel | speelden toneel | speelden toneel | speelden toneel | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toneelspelen | zult/zal toneelspelen | zult/zal toneelspelen | zult toneelspelen | zal toneelspelen | zullen toneelspelen | zullen toneelspelen | zullen toneelspelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toneelspelen | zou toneelspelen | zou(dt) toneelspelen | zoudt toneelspelen | zou toneelspelen | zouden toneelspelen | zouden toneelspelen | zouden toneelspelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | toneelspeel | toneelspeelt | toneelspeelt | toneelspeelt | toneelspeelt | toneelspelen | toneelspelen | toneelspelen | |
verleden (o.v.t.) | toneelspeelde | toneelspeelde | toneelspeelde | toneelspeelde | toneelspeelde | toneelspeelden | toneelspeelden | toneelspeelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toneelspelen toneel zal spelen |
zult/zal toneelspelen toneel zult/zal spelen |
zult/zal toneelspelen toneel zult/zal spelen |
zult toneelspelen toneel zult spelen |
zal toneelspelen toneel zal spelen |
zullen toneelspelen toneel zullen spelen |
zullen toneelspelen toneel zullen spelen |
zullen toneelspelen toneel zullen spelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toneelspelen toneel zou spelen |
zou toneelspelen toneel zou spelen |
zou(dt) toneelspelen toneel zou(dt) spelen |
zoudt toneelspelen toneel zoudt spelen |
zou toneelspelen toneel zou spelen |
zouden toneelspelen toneel zouden spelen |
zouden toneelspelen toneel zouden spelen |
zouden toneelspelen toneel zouden spelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toneelgespeeld | hebt toneelgespeeld | hebt/heeft toneelgespeeld | hebt toneelgespeeld | heeft toneelgespeeld | hebben toneelgespeeld | hebben toneelgespeeld | hebben toneelgespeeld | |
verleden (v.v.t.) | had toneelgespeeld | had toneelgespeeld | had toneelgespeeld | hadt toneelgespeeld | had toneelgespeeld | hadden toneelgespeeld | hadden toneelgespeeld | hadden toneelgespeeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal toneelgespeeld hebben | zal/zult toneelgespeeld hebben | zult/zal toneelgespeeld hebben | zult toneelgespeeld hebben | zal toneelgespeeld hebben | zullen toneelgespeeld hebben | zullen toneelgespeeld hebben | zullen toneelgespeeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toneelgespeeld hebben | zou toneelgespeeld hebben | zou/zoudt toneelgespeeld hebben | zoudt toneelgespeeld hebben | zou toneelgespeeld hebben | zouden toneelgespeeld hebben | zouden toneelgespeeld hebben | zouden toneelgespeeld hebben |