• [A] toe·tje
  • [B] toet·je
  • [A]: toe met het achtervoegsel -tje
  • [B] toet met het achtervoegsel -je
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord toetje toetjes

[A] het toetjeo

  1. dim. tant. (voeding) het gerecht waarmee een maaltijd kan worden afgesloten.
     Als toetje nam ik twee ibuprofen-pillen om de pijn in mijn voeten te verdoven en ik kroop met vermoeide benen in mijn slaapzak.[1]
     De foto werd gemaakt rond 21.15 uur lokale tijd. Op dat moment zat de Chinese president Xi elders in het gebouw te bekomen van het diner dat hij net had genuttigd met Trump. Caesarsalade vooraf, de keuze tussen tong of steak als hoofdgerecht en chocoladetaart als toetje.[2]

het toetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord toet
    1. gezichtje
    2. knotje in het haar
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “Trump tijdens de aanval op Syrië, het verhaal achter de foto” (Zaterdag 8 april 2017, 11:47), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be