• tie·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord tiener tieners
verkleinwoord tienertje tienertjes

de tienerm

  1. (persoon) jongere tussen 10 en 20 jaar oud
    • Dit cafetaria is bij de tieners van de buurt erg in trek. 
     Had ik niet beter thuis kunnen blijven om ze elke dag te kunnen zien? Had ik de tocht niet beter 10 jaar kunnen uitstellen totdat ze uit huis zouden zijn? En welk effect zou deze tocht op mijn jonge tieners hebben? Een vader die zo lang van huis is zou misschien onbewust verlatingsangst of aandachttekort kunnen veroorzaken.[5]
     We waren tieners, een nieuw soort. De eerste keer dat ik het woord hoorde, dacht ik dat het een soort mislukte grap was over dat we tien jaar zouden zijn. Het nieuwe woord kon meer of minder geslaagd worden gecombineerd met alle mogelijke en onmogelijke andere woorden zoals -leven, -mode, -smaak, -muziek, -ideaal, -seks, -problemen, -bravoure, -cultuur, -markt, de vindingrijkheid kende geen grenzen.[6]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. tiener op website: Etymologiebank.nl
  3. "tiener" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    B.
    Zo maar wat vrouwelijkheid (11 april 1959) in: Vrij Nederland  , jrg. 19 nr. 33
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be