thuisbankieren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van thuisbankieren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | thuisbankieren | te thuisbankieren | ||||||
toekomend | zullen thuisbankieren | te zullen thuisbankieren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gethuisbankierd | te hebben gethuisbankierd | ||||||
toekomend | gethuisbankierd zullen hebben | gethuisbankierd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
thuisbankierend | gethuisbankierd | ev. thuisbankier |
mv. verouderd thuisbankiert |
thuisbankiere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | thuisbankier | thuisbankiert | thuisbankiert | thuisbankiert | thuisbankiert | thuisbankieren | thuisbankieren | thuisbankieren | |
verleden (o.v.t.) | thuisbankierde | thuisbankierde | thuisbankierde | thuisbankierde | thuisbankierde | thuisbankierden | thuisbankierden | thuisbankierden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal thuisbankieren | zult/zal thuisbankieren | zult/zal thuisbankieren | zult thuisbankieren | zal thuisbankieren | zullen thuisbankieren | zullen thuisbankieren | zullen thuisbankieren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou thuisbankieren | zou thuisbankieren | zou(dt) thuisbankieren | zoudt thuisbankieren | zou thuisbankieren | zouden thuisbankieren | zouden thuisbankieren | zouden thuisbankieren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gethuisbankierd | hebt gethuisbankierd | hebt/heeft gethuisbankierd | hebt gethuisbankierd | heeft gethuisbankierd | hebben gethuisbankierd | hebben gethuisbankierd | hebben gethuisbankierd | |
verleden (v.v.t.) | had gethuisbankierd | had gethuisbankierd | had gethuisbankierd | hadt gethuisbankierd | had gethuisbankierd | hadden gethuisbankierd | hadden gethuisbankierd | hadden gethuisbankierd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gethuisbankierd hebben | zal/zult gethuisbankierd hebben | zult/zal gethuisbankierd hebben | zult gethuisbankierd hebben | zal gethuisbankierd hebben | zullen gethuisbankierd hebben | zullen gethuisbankierd hebben | zullen gethuisbankierd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gethuisbankierd hebben | zou gethuisbankierd hebben | zou/zoudt gethuisbankierd hebben | zoudt gethuisbankierd hebben | zou gethuisbankierd hebben | zouden gethuisbankierd hebben | zouden gethuisbankierd hebben | zouden gethuisbankierd hebben |