• te·ring·zooi
enkelvoud meervoud
naamwoord teringzooi -
verkleinwoord teringzooitje teringzooitjes

de teringzooiv / m

  1. (krachtterm) waardeloze rommel
    • Ik wilde haar iets voorlezen, iets wat nog ergens op leek, iets... ja, iets echts, begrijp je dat? Iets anders dan al die teringzooi die ze dagelijks leest; iets met meer betekenis dan de video's van Disney. [1]
  2. (krachtterm) onoverzichtelijke en zeer onaangename toestand
    • Dat hij in een tijd van globale teringzooi de hoop uitspreekt dat schrijvers zich mengen in het debat daarover, is echter te prijzen, al lijkt de kans dat zijn boek een revolutie zal bewerkstelligen niet groot. [2]