teleurstellen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van teleurstellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | teleurstellen | teleur te stellen | ||||||||
toekomend | zullen teleurstellen teleur zullen stellen |
te zullen teleurstellen teleur te zullen stellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben teleurgesteld | te hebben teleurgesteld | ||||||||
toekomend | teleurgesteld zullen hebben | teleurgesteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
teleurstellend | teleurgesteld | ev. stel teleur |
mv. verouderd stelt teleur |
stelle teleur (bijzin) teleurstelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stel teleur | stelt teleur | stelt teleur | stelt teleur | stelt teleur | stellen teleur | stellen teleur | stellen teleur | |||
verleden (o.v.t.) | stelde teleur | stelde teleur | stelde teleur | stelde teleur | stelde teleur | stelden teleur | stelden teleur | stelden teleur | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal teleurstellen | zult/zal teleurstellen | zult/zal teleurstellen | zult teleurstellen | zal teleurstellen | zullen teleurstellen | zullen teleurstellen | zullen teleurstellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou teleurstellen | zou teleurstellen | zou(dt) teleurstellen | zoudt teleurstellen | zou teleurstellen | zouden teleurstellen | zouden teleurstellen | zouden teleurstellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | teleurstel | teleurstelt | teleurstelt | teleurstelt | teleurstelt | teleurstellen | teleurstellen | teleurstellen | |||
verleden (o.v.t.) | teleurstelde | teleurstelde | teleurstelde | teleurstelde | teleurstelde | teleurstelden | teleurstelden | teleurstelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal teleurstellen teleur zal stellen |
zult/zal teleurstellen teleur zult/zal stellen |
zult/zal teleurstellen teleur zult/zal stellen |
zult teleurstellen teleur zult stellen |
zal teleurstellen teleur zal stellen |
zullen teleurstellen teleur zullen stellen |
zullen teleurstellen teleur zullen stellen |
zullen teleurstellen teleur zullen stellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou teleurstellen teleur zou stellen |
zou teleurstellen teleur zou stellen |
zou(dt) teleurstellen teleur zou(dt) stellen |
zoudt teleurstellen teleur zoudt stellen |
zou teleurstellen teleur zou stellen |
zouden teleurstellen teleur zouden stellen |
zouden teleurstellen teleur zouden stellen |
zouden teleurstellen teleur zouden stellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb teleurgesteld | hebt teleurgesteld | hebt/heeft teleurgesteld | hebt teleurgesteld | heeft teleurgesteld | hebben teleurgesteld | hebben teleurgesteld | hebben teleurgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | had teleurgesteld | had teleurgesteld | had teleurgesteld | hadt teleurgesteld | had teleurgesteld | hadden teleurgesteld | hadden teleurgesteld | hadden teleurgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal teleurgesteld hebben | zal/zult teleurgesteld hebben | zult/zal teleurgesteld hebben | zult teleurgesteld hebben | zal teleurgesteld hebben | zullen teleurgesteld hebben | zullen teleurgesteld hebben | zullen teleurgesteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou teleurgesteld hebben | zou teleurgesteld hebben | zou/zoudt teleurgesteld hebben | zoudt teleurgesteld hebben | zou teleurgesteld hebben | zouden teleurgesteld hebben | zouden teleurgesteld hebben | zouden teleurgesteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm teleurgesteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt teleurgesteld | er is teleurgesteld | |||||||||
verleden | er werd teleurgesteld | er was teleurgesteld | |||||||||
toekomend | er zal teleurgesteld worden | er zal teleurgesteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou teleurgesteld worden | er zou teleurgesteld zijn | |||||||||
lijdende vorm teleurgesteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | teleurgesteld worden | teleurgesteld te worden | ||||||||
toekomend | teleurgesteld zullen worden | teleurgesteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | teleurgesteld zijn | teleurgesteld te zijn | ||||||||
toekomend | teleurgesteld zullen zijn | teleurgesteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word teleurgesteld | wordt teleurgesteld | wordt teleurgesteld | wordt teleurgesteld | wordt teleurgesteld | worden teleurgesteld | worden teleurgesteld | worden teleurgesteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd teleurgesteld | werd teleurgesteld | werd teleurgesteld | werdt teleurgesteld | werd teleurgesteld | werden teleurgesteld | werden teleurgesteld | werden teleurgesteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal teleurgesteld worden | zult teleurgesteld worden | zult teleurgesteld worden | zult teleurgesteld worden | zal teleurgesteld worden | zullen teleurgesteld worden | zullen teleurgesteld worden | zullen teleurgesteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou teleurgesteld worden | zou teleurgesteld worden | zou/zoudt teleurgesteld worden | zoudt teleurgesteld worden | zou teleurgesteld worden | zouden teleurgesteld worden | zouden teleurgesteld worden | zouden teleurgesteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben teleurgesteld | bent teleurgesteld | bent/is teleurgesteld | zijt teleurgesteld | is teleurgesteld | zijn teleurgesteld | zijn teleurgesteld | zijn teleurgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | was teleurgesteld | was teleurgesteld | was teleurgesteld | waart teleurgesteld | was teleurgesteld | waren teleurgesteld | waren teleurgesteld | waren teleurgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal teleurgesteld zijn | zult teleurgesteld zijn | zult teleurgesteld zijn | zult teleurgesteld zijn | zal teleurgesteld zijn | zullen teleurgesteld zijn | zullen teleurgesteld zijn | zullen teleurgesteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou teleurgesteld zijn | zou teleurgesteld zijn | zou/zoudt teleurgesteld zijn | zoudt teleurgesteld zijn | zou teleurgesteld zijn | zouden teleurgesteld zijn | zouden teleurgesteld zijn | zouden teleurgesteld zijn |