Tatoeëren.
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
tatoeëren tatoeërend
tatoeëring getatoeëerd
tatoeage
  • ta·toeë·ren, ta·toe·eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tatoeëren
tatoeëerde
getatoeëerd
zwak -d volledig

tatoeëren

  1. overgankelijk met een naald en inkt een blijvende tekening in de huid inbrengen
    • Veel jonge mensen laten zich tatoeëren. 
     Een moeder voor me trok woedend aan de bovenarm van haar kind, een stel maakte ruzie over het menu en een getatoeëerde man stond luid te bellen. Ik stond weer met beide benen in de ‘beschaving’.[4]
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]