tandenknarsen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van tandenknarsen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tandenknarsen | te tandenknarsen | ||||||
toekomend | zullen tandenknarsen | te zullen tandenknarsen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getandenknarst | te hebben getandenknarst | ||||||
toekomend | getandenknarst zullen hebben | getandenknarst te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
tandenknarsend | getandenknarst | ev. tandenknars |
mv. verouderd tandenknarst |
tandenknarse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | tandenknars | tandenknarst | tandenknarst | tandenknarst | tandenknarst | tandenknarsen | tandenknarsen | tandenknarsen | |
verleden (o.v.t.) | tandenknarste | tandenknarste | tandenknarste | tandenknarste | tandenknarste | tandenknarsten | tandenknarsten | tandenknarsten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tandenknarsen | zult/zal tandenknarsen | zult/zal tandenknarsen | zult tandenknarsen | zal tandenknarsen | zullen tandenknarsen | zullen tandenknarsen | zullen tandenknarsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tandenknarsen | zou tandenknarsen | zou(dt) tandenknarsen | zoudt tandenknarsen | zou tandenknarsen | zouden tandenknarsen | zouden tandenknarsen | zouden tandenknarsen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getandenknarst | hebt getandenknarst | hebt/heeft getandenknarst | hebt getandenknarst | heeft getandenknarst | hebben getandenknarst | hebben getandenknarst | hebben getandenknarst | |
verleden (v.v.t.) | had getandenknarst | had getandenknarst | had getandenknarst | hadt getandenknarst | had getandenknarst | hadden getandenknarst | hadden getandenknarst | hadden getandenknarst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal getandenknarst hebben | zal/zult getandenknarst hebben | zult/zal getandenknarst hebben | zult getandenknarst hebben | zal getandenknarst hebben | zullen getandenknarst hebben | zullen getandenknarst hebben | zullen getandenknarst hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getandenknarst hebben | zou getandenknarst hebben | zou/zoudt getandenknarst hebben | zoudt getandenknarst hebben | zou getandenknarst hebben | zouden getandenknarst hebben | zouden getandenknarst hebben | zouden getandenknarst hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm getandenknarst worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt getandenknarst | er is getandenknarst | |||||||
verleden | er werd getandenknarst | er was getandenknarst | |||||||
toekomend | er zal getandenknarst worden | er zal getandenknarst zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou getandenknarst worden | er zou getandenknarst zijn |