• tan·den·knars
vervoeging van
tandenknarsen

tandenknars

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tandenknarsen
    • Ik tandenknars. 
  2. gebiedende wijs van tandenknarsen
    • Tandenknars! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tandenknarsen
    • Tandenknars je?